Het moment van inzicht in de toegevoegde waarde van de groene/natuurlijke buitenruimte kwam tijdens het uitvoeren van mijn functie als pedagogisch medewerker op een groep met kinderen die waren vastgelopen in hun ontwikkeling. We speelden buiten op een aan ons toebedeeld speelplaatsje. Het was een praktisch, veilig, volledig omsloten plaatsje. Prikkelarm met alleen stoeptegels op de vloer. Achterin lag een kleine verzonken zandbak. Twee dak platanen stonden er voor de schaduw en er was een opbergschuurtje waar de kinderfietsjes iedere dag uit werden gehaald en verdeeld onder de kinderen. Tijdens het buitenspelen van een kleine groep hele jonge kinderen ontdekte ik vaste gewoontes/patronen ontstaan.
Door de kinderen werd er wild rond gefietst, maar er ontstond weinig variatie in het spel. Steeds dezelfde rondjes met denkbeeldige stoplichten en ontstane files. Ambulances en politiesirenes die geluid toevoegden aan het spel. Het gebeurde met regelmaat dat we kinderen letterlijk zagen vastzitten op hun stevige driewieler fietsjes, voor de gehele buitenspeeltijd. Het leek een houvast een gevoel van veiligheid. Ruilen van fiets was al een hele opgave. Dat leek het grote leerdoel: delen, omgaan met teleurstellingen, wachten. Communiceren om je geliefde object te bemachtigen, met de hulp van ons. Zo vast als de kinderen liepen in hun taal en sociaal emotionele ontwikkeling, zo vast oogde het spelgedrag.
We gingen 2x per ochtend naar buiten, omdat we dat voor deze kinderen zo nodig vonden. Toch hadden we meer voor ogen. We deden pogingen om meer variatie te brengen in het spel, door fietsvrije zones te maken. Ander materiaal, zoals hoepels, ballen etc. toe te voegen. We fietsten mee. We stonden samen met de kinderen op de step. We zaten met enkele kinderen in de zandbak. We probeerden aan te sluiten en uit te breiden. Maar ook wij liepen vast in onze intenties. Aan de andere kant van het schoolgebouw lag het aantrekkelijke plein voor de schoolkinderen. Niet volledig omheind, groot en met in het midden een pas aangelegd, grote aarden heuvel met struikjes, jonge boompjes en daar tussen in de diepte een ruime betonnen rioolpijp als tunnel, met paadjes verzonken in de heuvel. Een brede korte glijbaan, een klim en klauterobject met een evenwichtsbalk , wiebeltouwen, en paaltjes om op te stappen en te balanceren.
Op een dag, met heel weinig kinderen op de groep en de schoolkinderen nog binnen in de klas, waagden we de sprong. Met een lied ter begeleiding, liepen we met de kinderen naar deze nieuw te ontdekken speelplek. Geen fietsjes, geen meegebracht materiaal. Alleen de heuvel, waarop je je moet inspannen om er überhaupt, met je jonge, korte beentjes op te komen. En de ‘beloning’ om via de brede glijbaan weer naar beneden te roetsjen. Er werd geklommen en geklauterd. Er was hulp nodig van extra handen om de eerste sprongetjes te wagen. Kleren en handen werden zwart en naarmate de weken vorderde en we dagelijks op de heuvel te vinden waren, werden de kleren en handen steeds zwarter, maar de gezichtjes steeds blijer. Er werden overwinningen behaald bij het klimmen, springen, klauteren.
Er waren steeds minder extra handen nodig. Spieren werden sterker en zelfvertrouwen kreeg een boost. Nieuw spel werd uitgevonden, want glijden aan de andere kant van de heuvel op de pure aarde tussen het groen was veel interessanter. Het spel op de heuvel ging gepaard met veel rekken, strekken, bukken, klimmen, springen (loslaten?), gebruik van je armen en benen tegelijkertijd. Er was ook meer noodzaak om je stem te gebruiken bijv. om hulp te roepen, en voor elkaar te krijgen om daarmee het hoogste punt, of de glijbaan te bereiken. Ik voelde en zag het gebeuren. En met mij, mijn collega en de pedagoog die af en toe kwam observeren; de kinderen kwamen losser. Ze begonnen letterlijk losser in hun spieren/ vel te zitten. Het bleek een voorwaarde om te ontwikkelen.